Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bol·le·boos
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bolleboos bollebozen
verkleinwoord bolleboosje bolleboosjes

Zelfstandig naamwoord

de bolleboosm

  1. (Jiddisch-Hebreeuws) iemand die ergens in uitmunt, slimmerik, een zeer intelligent persoon
    • Mijn teamgenoten zien mij niet als een bolleboos. 
Synoniemen
Verwante begrippen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen