Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • boks·hoorn
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bokshoorn bokshoorns
verkleinwoord bokshoorntje bokshoorntjes

Zelfstandig naamwoord

de bokshoornm

  1. elk van de twee puntiɡe uitsteeksels op de kop van een mannelijke ɡeit
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

42 % van de Nederlanders;
45 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen