Nederlands

 
bogie
Uitspraak
Woordafbreking
  • bo·gie
Woordherkomst en -opbouw
  • uit het Engels [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord bogie bogies
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de bogiev

  1. draaibaar onderstel van een locomotief of wagon met één of meer paren wielen
     De techniek van Schoot zit niet in de infrastructuur, maar in de nieuwe 'bogie' aan de onderkant van de trein die de wielen vervangen. ,,Met deze bogies zweven we dan over een ultradun laagje lucht en worden voortgeduwd dankzij magneet-wielen."[2]

Gangbaarheid

24 % van de Nederlanders;
17 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. bogie op website: Etymologiebank.nl
  2.   Weblink bron
    Djenna Perreijn
    “Zwevende trein in 10 minuten van Utrecht naar Amsterdam” (12 jan. 2017), Tubantia
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be