boezeroen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- boe·ze·roen
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘bepaald kledingstuk’ voor het eerst aangetroffen in 1855 [1]
- uit het Frans [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | boezeroen | boezeroenen boezeroens |
verkleinwoord | boezeroentje | boezeroentjes |
Zelfstandig naamwoord
- arbeiders hemd van grof linnen meestal blauw gekleurd met lange mouwen
- Ik wil met Adriaan van Dis over zijn vader en moeder praten, de boeken die hij over hen schreef. Indische duinen . Ik kom terug. Hij wil over Europa praten, hoe dat „verkleurt”, over witte mannen, hoe hun „hegemonie verdwijnt”. Maar waar beginnen we mee als we tegenover elkaar aan tafel zitten? Restaurant De Kas in Amsterdam-Oost. Hij draagt een bruin geruite boezeroen, waarvoor hij zich later nog verontschuldigt. Vergeten een normaal jasje aan te trekken. Krijg je als je in de Achterhoek woont. Voor je het weet ben je een halve boer.[4]
Synoniemen
Uitdrukkingen en gezegden
- Jan boezeroen
de arbeiders
- Jan Pet en Piet Boezeroen
de arbeiders
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord boezeroen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "boezeroen" herkend door:
59 % | van de Nederlanders; |
31 % | van de Vlamingen.[5] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "boezeroen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ boezeroen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Jannetje Koelewijn 24 oktober 2015
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be