Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • boe·roe·per
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord boeroeper boeroepers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de boeroeperm

  1. toeschouwer die luidruchtig zijn ongenoegen laat blijken
    • Het publiek, enkele boeroepers daargelaten, bleek laaiend enthousiast. 
Verwante begrippen

Gangbaarheid