Nederlands

 
water als blusmiddel
Uitspraak
Woordafbreking
  • blus·wa·ter
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bluswater
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het bluswatero

  1. het water waarmee men een vuur dooft
    • De A4 bij Bergen op Zoom is vrijdagochtend en een deel van de middag dicht geweest omdat er frituurvet op de snelweg lag. Er stond een vrachtauto met het vet in brand. Het vet en bluswater kwamen op de rijbaan terecht en liepen ook onder de vangrail door.[1] 
    • Het terrein rondom de tapijthandel is afgezet. Ook is het treinverkeer tussen Roermond en Nijmegen stilgelegd, omdat de brandweer over het spoor een buis heeft aangelegd om bluswater uit de Maas te halen.[2] 
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. de Telegraaf 05 jan. 2018
  2. de Telegraaf 01 jan. 2018
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be