Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • blinkt op
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
opblinken

blinkt op

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opblinken
    • Jij blinkt op. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opblinken
    • Hij blinkt op. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van opblinken
    • Blinkt op! 


Gangbaarheid