Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • blek·ken
Woordherkomst en -opbouw
  • uit het Duits [1]

Werkwoord

blekken [2]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
blekken
blekte
geblekt
zwak -t volledig
  1. de bast van (eikenhout)hout schillen
  2. iemand onbeschaamd aankijken, nastaren
  3. (kaartspel) een kaart open op tafel leggen

Zelfstandig naamwoord

de blekkenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord blek

Gangbaarheid

15 % van de Nederlanders;
29 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen