Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • blan·cheert

Werkwoord

vervoeging van
blancheren

blancheert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van blancheren
    • Jij blancheert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van blancheren
    • Hij blancheert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van blancheren
    • Blancheert!