• bin·nen·vlucht·te
vervoeging van
binnenvluchten

binnenvluchtte

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van binnenvluchten
    • ... dat ik binnenvluchtte. 
    • ... dat jij binnenvluchtte. 
    • ... dat hij, zij, het binnenvluchtte.