Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bin·nen·treedt

Werkwoord

vervoeging van
binnentreden

binnentreedt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van binnentreden
    • ... dat jij binnentreedt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van binnentreden
    • ... dat hij binnentreedt.