binding
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- bin·ding
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van binden met het achtervoegsel -ing
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | binding | bindingen |
verkleinwoord | bindinkje | bindinkjes |
Zelfstandig naamwoord
de binding v
- (scheikunde) het minimum in potentiële energie dat bestaat bij een bepaalde onderlinge afstand tussen twee of meer atomen waardoor deze in elkaars nabijheid gehouden worden
- Chemische bindingen kunnen tussen twee atomen aanwezig zijn, maar zij kunnen ook meer dan twee atomen betreffen.
- (sport) bevestiging van een skischoen op een ski, skibinding
- Omdat de binding niet op tijd losschoot heeft hij zijn been gebroken.
- contacten, banden
- De corrupte onderzoeker had bindingen met de industrie.
- Deze politieke partij heeft bindingen met de vakbond.
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
2. skibinding
Gangbaarheid
- Het woord binding staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "binding" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[1] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Engels
Werkwoord
binding
- onvoltooid deelwoord van bind
Zelfstandig naamwoord
binding
- gerundium van bind