Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bind aan·een
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
aaneenbinden

bind aaneen

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aaneenbinden
    • Ik bind aaneen. 
  2. gebiedende wijs van aaneenbinden
    • Bind aaneen! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aaneenbinden
    • Bind je aaneen?