Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bij·vrouw
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bijvrouw bijvrouwen
verkleinwoord bijvrouwtje bijvrouwtjes

Zelfstandig naamwoord

de bijvrouwv

  1. een minder belangrijke echtgenote van een man in een polygame relatie
  2. vrouw waar iemand een langduriger amoureuze relatie heeft zonder met haar getrouwd te zijn
    • Als een goede bijvrouw zette ik een raam open, bracht al het gebruikte serviesgoed naar beneden en verschoonde het bed. Ik snuffelde aan hem. "Misschien ook even douchen?" Hij ging gehoorzaam onder de douche staan en ik kon het natuurlijk niet laten om me zo snel mogelijk bij hem te voegen. Maar van wilde seks kwam het niet. "Ik voel me echt heel beroerd, schatje. Ik ga zo snel mogelijk in bed liggen. Kom jij er dan bij?" [2] 
  3. (figuurlijk) een niet officiële partner
    • De Algemene Politieke Beschouwingen zijn voor de oppositiepartijen hét moment om alvast publiekelijke duidelijk te maken onder welke voorwaarden zij bereid zijn om het kabinet tegemoet te komen. Rutte III dreigt na de Provinciale Statenverkiezingen van maart 2019 de meerderheid in de Eerste Kamer kwijt te raken. Dan moet de coalitie op zoek naar een nieuwe bruid; een bijvrouw of –man om te zorgen dat wetten door het parlement worden aangenomen. [3] 
Synoniemen

Gangbaarheid

84 % van de Nederlanders;
62 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen