Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bij·kaart
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bijkaart bijkaarten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de bijkaartv / m

  1. (kaartspel) een kleine onbelangrijke kaart, geen troefkaart
  2. aanvulling op een landkaart
Hyponiemen

Gangbaarheid

71 % van de Nederlanders;
63 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen