Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bij·een·voe·gen
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

bijeenvoegen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bijeenvoegen
voegde bijeen
bijeengevoegd
zwak -d volledig
  1. met elkaar verenigen
     Als we deze beide geschiedschrijvingen bijeenvoegen, zoals de nieuwste historici doen, dan krijgen we de geschiedenis van monarchen en schrijvers, maar niet de geschiedenis van het leven der volkeren.[2]
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid


Verwijzingen