bijbel
Niet te verwarren met: Bijbel |
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- bij·bel
Woordherkomst en -opbouw
- van Bijbel en , geschreven met een kleine letter volgens spellingregel 16.P onder (3)
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bijbel | bijbels |
verkleinwoord | bijbeltje | bijbeltjes |
Zelfstandig naamwoord
de bijbel m
- (religie) exemplaar van de Bijbel, het heilige boek van de christenen
- Hij heeft thuis altijd twee bijbels liggen.
- ▸ Hij vertelde me dat hij ooit vijf dagen volledig afgezonderd in de Australische outback was gedropt met niet meer dan een stuk zeil, wat eten en drinken en een bijbel. Het was een bewustwordings-survival-oefening van de kerk van zijn ouders.[1]
- (figuurlijk) boek of andere publicatie dat het belangrijkste is in zijn onderwerp, of dat alle belangrijke informatie over het onderwerp bevat
- Het boek 'Grotten Verkennen' is de bijbel van de grotlopers.
- (figuurlijk) grote passie
- De muziek van de Beatles was zijn bijbel.
- (techniek) een werktuig voor het maken van vuurpijlen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1. een exemplaar van de originele Bijbel
Gangbaarheid
- Het woord bijbel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bijbel" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie de doorverwijspagina op Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be