Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·zon·di·gen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bezondigen
bezondigde
bezondigd
zwak -d volledig

Werkwoord

bezondigen

  1. wederkerend zich ~ aan: zonde op zich laden
    • Hij had zich bezondigd aan het eten van varkensvlees. 

Gangbaarheid

91 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be