bewindsperiode
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- be·winds·pe·ri·o·de
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bewindsperiode | bewindsperioden bewindsperiodes |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de bewindsperiode v
- tijdperk dat iemand als minister actief is
- ▸ De oud-ministers van Binnenlandse Zaken Donner en Spies, beiden van het CDA, worden vandaag verhoord over hun ervaringen met woningcorporaties tijdens hun bewindsperiode. De parlementaire enquêtecommissie Woningcorporaties rondt daarmee de verhoren van oud-bewindspersonen af.[1]
Gangbaarheid
- Het woord 'bewindsperiode' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron “Commissie verhoort Donner, Spies” (Maandag 7 juli 2014, 09:13), NOS