Duits

Woordafbreking
  • be·weg·te
Woordherkomst en -opbouw
  • Duitse werkwoordsvorm met het voorvoegsel be-

Werkwoord

bewegte

  1. eerste persoon enkelvoud verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van bewegen

bewegte

  1. derde persoon enkelvoud verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van bewegen
    «Die Flagge des Landes Brandenburg bewegte sich im Wind.»
    De vlag van het bondsland Brandenburg wapperde in de wind.
Afgeleide begrippen
  • bewegte sich

Werkwoord

bewegte

  1. eerste persoon enkelvoud verleden tijd aanvoegende wijs bedrijvende vorm van bewegen

bewegte

  1. derde persoon enkelvoud verleden tijd aanvoegende wijs bedrijvende vorm van bewegen
Afgeleide begrippen
  • bewegte sich