Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·weer

Werkwoord

vervoeging van
beweren

beweer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beweren
    • Ik beweer. 
  2. gebiedende wijs van beweren
    • Beweer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beweren
    • Beweer je?