Nederlands

 
2. Bevertjes, Briza media
Uitspraak
Woordafbreking
  • be·ver·tjes
Woordherkomst en -opbouw
  • [1]  bevertje zn  met de uitgang -s
  • [2] afgeleid van  beven ww  met het achtervoegsel -er, met het achtervoegsel -tje en met de uitgang -s [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord - -
verkleinwoord - bevertjes

Zelfstandig naamwoord

de bevertjesmv

  1. verkleinwoord meervoud van het zelfstandig naamwoord bever
  2. dim. tant. alleen meervoud (plantkunde) bepaald soort plant, Briza media   uit de grassenfamilie (Poaceae  ) die op de Nederlandse en Vlaamse Rode Lijst staat als kwetsbaar
      Mannetjes klein, vóór de graszee, met heet hemd-rood van uitproppende mouw onder kiel, hun pilo en zwarte broeken, half verzonken in 't blonde gras, tusschen zilveren bevertjes en weeldetooi van groei; of naakter ten voeten uitstaand, op 't kale afgeschoren lichter gemaaide weigroen, — zóó ging hun stap, hun rustige gang, 't gegolf tegemoet, borsthoog.[2]

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
91 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. bevertjes op website: Etymologiebank.nl
  2.   Weblink bron
    Querido, Is.; Rees, W.K.
    “Menschenwee” (1903), De erven F. Bohn
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be