Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·te·gel

Werkwoord

vervoeging van
betegelen

betegel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van betegelen
    • Ik betegel. 
  2. gebiedende wijs van betegelen
    • Betegel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van betegelen
    • Betegel je?