Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·teel

Werkwoord

vervoeging van
betelen

beteel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van betelen
    • Ik beteel. 
  2. gebiedende wijs van betelen
    • Beteel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van betelen
    • Beteel je? 

Gangbaarheid