Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·stel·den af
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
afbestellen

bestelden (…) af

  1. meervoud verleden tijd van afbestellen
    • Wij bestelden af. 
    • Jullie bestelden af. 
    • Zij bestelden af. 

Gangbaarheid