Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·sprengt

Werkwoord

vervoeging van
besprengen

besprengt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van besprengen
    • Jij besprengt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van besprengen
    • Hij besprengt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van besprengen
    • Besprengt! 

Gangbaarheid