besmetter
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- be·smet·ter
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | besmetter | besmetters |
verkleinwoord |
Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als zelfstandig naamwoord
Zelfstandig naamwoord
de besmetter m
- (medisch) iets of iemand die anderen besmet met iets
- De besmetter die de groep mensen heeft besmet met het virus was een 50-jarige man.
Hyponiemen
Bijvoeglijk naamwoord
besmetter
- onverbogen vorm van de vergrotende trap van besmet
Gangbaarheid
- Het woord besmetter staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.