Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·schenk

Werkwoord

vervoeging van
beschenken

beschenk

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beschenken
    • Ik beschenk. 
  2. gebiedende wijs van beschenken
    • Beschenk! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beschenken
    • Beschenk je?