beschenk
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- be·schenk
Werkwoord
vervoeging van |
---|
beschenken |
beschenk
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beschenken
- Ik beschenk.
- gebiedende wijs van beschenken
- Beschenk!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beschenken
- Beschenk je?