Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·ren·boer
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord berenboer berenboeren
verkleinwoord berenboertje berenboertjes

Zelfstandig naamwoord

de berenboerm

  1. (beroep) (landbouw) boer die een beer (mannetjesvarken) naar een zeug (vrouwtjesvarken) brengt om die te bevruchten

Gangbaarheid