bepreekte
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- be·preek·te
Werkwoord
vervoeging van |
---|
bepreken |
bepreekte
- enkelvoud verleden tijd van bepreken
- Ik bepreekte.
- Jij bepreekte.
- Hij, zij, het bepreekte.
- Ik bepreekte.
vervoeging van |
---|
bepreken |
bepreekte