Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·pant·sert

Werkwoord

vervoeging van
bepantseren

bepantsert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bepantseren
    • Jij bepantsert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bepantseren
    • Hij bepantsert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van bepantseren
    • Bepantsert! 

Gangbaarheid