Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·oog

Werkwoord

vervoeging van
beogen

beoog

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beogen
    • Ik beoog. 
  2. gebiedende wijs van beogen
    • Beoog! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beogen
    • Beoog je?