benauwde
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- be·nauw·de
Woordherkomst en -opbouw
Bijvoeglijk naamwoord
benauwde
- verbogen vorm van de stellende trap van benauwd
Spreekwoorden
Werkwoord
vervoeging van |
---|
benauwen |
benauwde
- enkelvoud verleden tijd van benauwen
- Ik benauwde.
- Jij benauwde.
- Hij, zij, het benauwde.
- Ik benauwde.
- ▸ De drukte die er heerste op de verkeersader die naar het hart van de domstad leidde, benauwde haar.[1]
- verbogen vorm van benauwd, voltooid deelwoord van benauwen