Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·muur

Werkwoord

vervoeging van
bemuren

bemuur

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bemuren
    • Ik bemuur. 
  2. gebiedende wijs van bemuren
    • Bemuur! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bemuren
    • Bemuur je? 

Gangbaarheid