Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·las·ting·schaal
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord belastingschaal belastingschalen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de belastingschaalv / m

  1. inkomensklassen waarover men verschillende belastingtarieven moet betalen (de laagste inkomensklassen betalen een lager percentage belasting)
     De rijkste Fransen moeten 40 procent belasting betalen over hun inkomsten, blijkt uit cijfers van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) In ons land betaalt de hoogste belastingschaal veel meer inkomstenbelasting, zo'n 52 procent.[2]
     De jongeren willen de AOW-leeftijd vanaf volgend jaar jaarlijks met een half jaar laten stijgen tot 69 jaar. In het plan staat ook dat de hypotheekrenteaftrek in tien jaar tijd wordt versoberd naar de laagste belastingschaal.[3]

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Rijke Fransen willen ook van hun geld af” (24-08-2011), NOS
  3.   Weblink bron “Jongeren sluiten 'Catshuisakkoord'” (12-04-2012), NOS