Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·heer·sen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
beheersen
beheerste
beheerst
zwak -t volledig

Werkwoord

beheersen

  1. overgankelijk meester zijn over, het gezag uitoefenen over
    • Hij weet zijn gevoelens heel goed te beheersen. 
     Eén ding dat mijn stadse leven had beheerst was ik al helemaal kwijt: mijn gevoel voor tijd.[1]
     De eindstrijd, de laatste stormloop. Hierin zou het lot van volkeren in een bikkelharde strijd worden beslist. Het ging erom wie de wereld zou beheersen.[2]
  2. wederkerend de baas zijn over zichzelf
     Ze wilde glimlachen om deze ontdekking, maar wist zichzelf te beheersen.[3]
  3. overgankelijk volledig verstaan
    • De student beheerst de leerstof. 
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044625691
  3. All-inclusive”   (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht  , ISBN 90-229-9182-2
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be