Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·drieg

Werkwoord

vervoeging van
bedriegen

bedrieg

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bedriegen
    • Ik bedrieg. 
  2. gebiedende wijs van bedriegen
    • Bedrieg! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bedriegen
    • Bedrieg je?