bedisselt
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- be·dis·selt
Werkwoord
vervoeging van |
---|
bedisselen |
bedisselt
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bedisselen
- Jij bedisselt.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bedisselen
- Hij bedisselt.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van bedisselen
- Bedisselt!