Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·dis·selt

Werkwoord

vervoeging van
bedisselen

bedisselt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bedisselen
    • Jij bedisselt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bedisselen
    • Hij bedisselt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van bedisselen
    • Bedisselt!