Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·die·ning
Woordherkomst en -opbouw
  • Naamwoord van handeling van bedienen met het achtervoegsel -ing.
enkelvoud meervoud
naamwoord bediening bedieningen
verkleinwoord bedieninkje bedieninkjes

Zelfstandig naamwoord

bediening v [1]

  1. de groep van personen die eten en of drinken brengen in een horecagelegenheid
    • Mijn zus werkt in de bediening bij een chic restaurant. 
     ‘Bij toeval kregen we hier allebei een beter betaald baantje aangeboden. Zij in de bediening en ik in de animatie. ’[2]
  2. het bedienen van een apparaat
  3. ambt, post of kerkelijke functie
  4. het toedienen van de sacramenten der zieken, zalving
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen