Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·ein·digd
Woordherkomst en -opbouw
  • vervoeging van beëindigen: de stam met de uitgang -d, zonder ge- vanwege voorvoegsel

Werkwoord

vervoeging van: beëindigen…
verbogen vorm: beëindigde

beëindigd

  1. voltooid deelwoord van beëindigen
     Ook waren er vier glijbanen, aan elke zijde één, waardoor een klimpartij met een flinke roetsj kon worden beëindigd.[1]

Verwijzingen