Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ba·se·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘doen steunen’ voor het eerst aangetroffen in 1798 [1]
  • Van het Engelse base of het Franse baser met het achtervoegsel -eren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
baseren
baseerde
gebaseerd
zwak -d volledig

Werkwoord

baseren

  1. overgankelijk ~ op: gronden, doen steunen
  2. wederkerend zich ~ op: steunen op, uitgaan van
    • Hij baseerde zich op een uitspraak van de raad uit 1923. 
Vaste voorzetsels
  • baseren op
Verwante begrippen
Vertalingen
Onderstaande vertalingen dienen nagekeken te worden en omgezet in de bovenstaande tabellen. Nummers na de vertalingen komen niet noodzakelijk overeen met de opgegeven definities. Voor meer uitleg zie WikiWoordenboek:Hoe vertalingen nakijken.

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen