Nederlands

 
[1] bamboekoker
Uitspraak
Woordafbreking
  • bam·boe·ko·ker
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bamboekoker bamboekokers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de bamboekokerm

  1. een smal cilindervormig hol voorwerp gemaakt van bamboe dat bruikbaar is als verpakking
  2. (muziek) cilindervormige klankstaaf gemaakt van bamboe als onderdeel van een Angkloeng

Gangbaarheid