Nederlands

 
Een balg
Uitspraak
Woordafbreking
  • balg
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘afgestroopte huid, leren zak’ voor het eerst aangetroffen in 1288 [1] [2][3]
enkelvoud meervoud
naamwoord balg balgen
verkleinwoord balgje balgjes

Zelfstandig naamwoord

de balgm [4] [5]

  1. een (geplooid) stuk leer, ruwe huid of rubber
  2. opgevouwen zak van een accordeon, camera, blaasbalg enz
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

76 % van de Nederlanders;
61 % van de Vlamingen.[6]

Meer informatie

Verwijzingen