baiser
Niet te verwarren met: baisser |
Frans
Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw
- Ontwikkeld uit Latijn basiare “kussen, zoenen” (afgeleid van basium “kus, zoen”). [1]
- [2] De latere betekenis van “seks hebben” was oorspronkelijk eufemistisch bedoeld.
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
baiser |
baisais |
baisé |
eerste groep | volledig |
Werkwoord
baiser
- overgankelijk (verouderd) kussen, zoenen
- overgankelijk (spreektaal). (seksualiteit) neuken, naaien [2]
- «Cette poufiasse se laisse baiser par le patron.»
- Die slet laat zich naaien door de baas. [2]
- «Cette poufiasse se laisse baiser par le patron.»
- overgankelijk (spreektaal) (figuurlijk) bedriegen, te grazen nemen
Synoniemen
Zelfstandig naamwoord
baiser m
- kus, zoen
- (spreektaal) geneuk
Synoniemen
Opmerkingen
- In de omgangstaal is het gebruik van baiser voor “kussen, zoenen” af te raden, vanwege de secundaire betekenis “seks hebben”. Het werkwoord embrasser (lett. “omarmen”) is dan de gebruikelijke term voor “kussen”.
Uitdrukkingen en gezegden
- baiser de Judas
- baiser de paix