Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bag·gert

Werkwoord

vervoeging van
baggeren

baggert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van baggeren
    • Jij baggert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van baggeren
    • Hij baggert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van baggeren
    • Baggert!