Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bag·ge·raar
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord baggeraar baggeraars
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de baggeraarm

  1. (beroep) iemand die zich met baggerwerk bezighoudt

Gangbaarheid

91 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be