badrum

Zweeds

Uitspraak

• Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
• IPA: / bạ:drum: /

Woordafbreking

• bad·rum

Woordherkomst en -opbouw

• Samenstelling van de Zweedse zelfstandige naamwoorden bad en rum

Naar frequentie	5955

	enkelvoud		meervoud
	onbepaald	bepaald	onbepaald	bepaald
nominatief	badrum	badrummet	badrum	badrummen
genitief	badrums	badrummets	badrums	badrummens

Zelfstandig naamwoord

badrum, o

1. badkamer

   «Huset har två badrum, ett i rosa och ett i blekblått, plus tvättrum och bastu.»

   Het huis heeft twee badkamers, één in roze en één in lichtblauw, plus wasruimte en sauna.

Holoniemen

• hus

Hyperoniemen

• rum

Afgeleide begrippen

   

badrumsdörr badrumsfläkt badrumsfärg badrumsgolv badrumskakel badrumsmöbel badrumsskåp badrumsspegel

Verwante begrippen

• allrum
• gästrum
• sovrum
• vardagsrum

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.

Zelfstandig naamwoord

badrum

1. nominatief onbepaald onzijdig meervoud van badrum