Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • baan·tjes

Zelfstandig naamwoord

de baantjesmv

  1. verkleinwoord meervoud van het zelfstandig naamwoord baan
     Hun volgende doel lag vijfentwintig meter verderop: het instructiebad, oftewel de plas water waar men in alle rust baantjes kon trekken.[1]

Verwijzingen