Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ava·list
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord avalist avalisten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de avalistm

  1. (financieel) iemand die borg staat voor een wissel of cheque

Gangbaarheid

27 % van de Nederlanders;
35 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen