Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • au·to·rij·be·wijs
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord autorijbewijs autorijbewijzen
verkleinwoord autorijbewijsje autorijbewijsjes

Zelfstandig naamwoord

autorijbewijs

  1. (verkeer) een certificaat dat als bewijs dient voor iemands bevoegdheid om een autovoertuig te besturen

Meer informatie

Gangbaarheid